Enguerrand Artaz

In de nineties

Januari 1996. Na de richtrente te hebben verhoogd van 3% naar 6%, voert de Amerikaanse Federal Reserve (Fed)[1] een korte reeks renteverlagingen door die het tarief uiteindelijk terugbrengt tot 5,25%. Tegelijkertijd trekt de Amerikaanse groei aan en gaat de aandelenmarkt, na twee jaar stilstand, door op zijn uitstekende elan van 1995 – dat jaar boekt de S&P 500, met herbelegde dividenden, 38% winst. De sterindex van de Amerikaanse beurs sluit 1996 nog eens 23% hoger af; de Nasdaq koerst 43% hoger en noteert daarmee op twee jaar tijd een stijging van meer dan 100%.

Het beeld vertoont best wel wat parallellen met vandaag: solide groei en een centrale bank die, na de rente te hebben verhoogd zonder een recessie te veroorzaken, zich opmaakt om haar tarieven beperkt te verlagen. Op de aandelenmarkten heerst euforie over de technologiesector dankzij baanbrekende innovatie – in de jaren 1990 het internet, nu artificiële intelligentie (AI). En net als vandaag zijn er velen die de losgeslagen markten met argusogen gadeslaan. Eind 1996 heeft Alan Greenspan, op dat moment voorzitter van de Fed, het in een toespraak voor het American Enterprise Institute over ‘irrationele uitbundigheid’, een uitdrukking die is blijven hangen. Enige tijd later kreeg hij gelijk, want die uitbundigheid werd een zeepbel die een van de grootste dalingen in de geschiedenis van de Amerikaanse beurs zou teweegbrengen.

Niettemin verstreken er tussen zijn profetische uitspraak en het moment waarop de aandelenmarkt instortte nog meer dan drie jaar, waarin de S&P 500 zijn winst zag aandikken tot 115% en de Nasdaq zelfs tot 465%. Wie op de dag van de toespraak van Greenspan had belegd in de S&P 500, zou geen verlies geleden hebben, zelfs niet op het dieptepunt van de markt in 2002[2]. Dat wekt vertrouwen, ook al leeft er vandaag bezorgdheid dat er rond AI een zeepbel in de maak is. Te meer omdat heel wat winnaars van die trend, anders dan in de jaren 1990, heel grote en uiterst rendabele bedrijven zijn, met gediversifieerde inkomstenbronnen en een dominante marktpositie, om niet te zeggen een quasi-monopolie.

Toch verschilt de economische situatie vandaag sterk van die halfweg de jaren 1990. Dat de Fed in 1994 de rente verhoogde, deed ze alleen omdat ze vanwege de sterke groei en de aantrekkende arbeidsmarkt wilde terugkeren naar een normaal rentepeil, niet omdat er sprake was van hoge inflatie. Bovendien verliep de verkrapping minder bruusk en kon de hoge groei worden volgehouden. De spaarquote van de huishoudens was hoog, terwijl die vandaag ruim onder het gemiddelde ligt. Het begrotingssaldo was heel nipt negatief en tussen 1998 en 2000 zelfs positief, terwijl de groei vandaag in ruime mate wordt gesubsidieerd uit een begrotingstekort dat 6% van het bbp beloopt. Tot slot nam de werkloosheid, na een piek medio 1992, sterk af – het spiegelbeeld van de huidige situatie, waarin de werkloosheid weer toeneemt vanaf een heel laag niveau.

Vooral dat laatste cijfer, de werkgelegenheid, moeten beleggers waarschijnlijk in de gaten houden, meer dan het risico op een zeepbel, waarover de ervaring leert dat te vroeg gelijk hebben een heel dure grap kan blijken.

 

 

Geschreven op 15 maart 2024 – Enguerrand Artaz, Fund Manager, LFDE

 

 

[1] Begin 1994 – begin 1995.
[2] Tussen 5 december 1996 (de toespraak van Greenspan) en 9 oktober 2002 (het dieptepunt van de markt nadat de internetzeepbel was uiteengespat) steeg de S&P 500, met herbelegde dividenden, 13,4% in USD.