Olivier de Berranger

Op grote hoogte

 
De aandelenmarkten zijn de afgelopen week opnieuw gestegen en de meeste indices staan nu op hun hoogste peil sinds begin dit jaar. In Europa hebben ze hun terugval uit het vierde kwartaal helemaal goedgemaakt en in de Verenigde Staten naderen ze zelfs het niveau van begin 2018. Daardoor zijn ook de waarderingen weer opgelopen, in het bijzonder voor Amerikaanse aandelen en groeiaandelen. Dat roept natuurlijk de vraag op hoe het de aandelenmarkten de rest van het jaar zal vergaan.

De rally in het eerste kwartaal van 2019 was ten dele wel een rechtzetting van een al te sterke daling eind vorig jaar, maar werd toch vooral bewerkstelligd door de ommezwaai in het monetaire beleid van de centrale banken. Dat zij zich opnieuw verruimend opstellen, suste de bezorgdheid bij beleggers over de groeivooruitzichten voor de wereldeconomie en deed de risicobereidheid opnieuw toenemen. De grenzen van die stimulans zijn echter min of meer bereikt. Tenzij de conjunctuur verder verslechtert, is de kans dat de Federal Reserve of de Europese Centrale Bank nogmaals ingrijpen vrijwel nihil. In het beste geval verschaft de ECB wat meer informatie over haar TLTRO-programma en eventuele maatregelen om het effect van de negatieve rente op de banksector te temperen. Een significante stijging van de markten zal dus van elders moeten komen, met name van betere macro-economische cijfers.

Die zijn fors teruggevallen en doen voorlopig weinig meer dan zich voorzichtig stabiliseren. De cijfers die deze week verschenen, illustreerden dat perfect. Uit China kwam geruststellend nieuws: de industriële productie nam er in het eerste kwartaal met 6,5% toe (terwijl werd uitgegaan van 5,6%), de detailhandelsomzet steeg op jaarbasis met 8,7% (terwijl 8,4% werd verwacht) en jaar op jaar lag de bbp-groei iets hoger dan verwacht (6,4% tegen 6,3%). Die in positieve zin verrassende maandcijfers getuigen van een stevige groei van de consumptie en zijn een eerste teken dat de stimuleringsmaatregelen van de Chinese overheid aanslaan. Dat is goed nieuws, maar moet nog verder bevestigd worden.

Zeker omdat in de ontwikkelde landen de indicatoren heel wat minder rooskleurig oogden. In Japan is de export in maart voor de vierde maand op rij gedaald en ligt de inkoopmanagersindex (PMI) voor de industrie, ondanks een licht herstel, nog steeds onder de 50 (49,5). In Europa deed de dienstensector het wel goed in Frankrijk en Duitsland, maar voor de eurozone in haar geheel daalden de PMI’s. Alle deelindicatoren vielen lager uit dan verwacht. Zo strandde de samengestelde PMI op 51,3, terwijl 51,8 werd verwacht en hij vorige maand nog op 51,6 stond. In de Verenigde Staten, tot slot, bleef de PMI voor de industrie stabiel op 52,4, maar ging de index voor de dienstensector sterk achteruit, van 55,3 naar 52,9 (terwijl 55,0 werd verwacht). Niet meteen cijfers om laaiend enthousiast van te worden.

De ingreep van de centrale banken en de stimuleringsmaatregelen die op verschillende plaatsen stilaan worden ingevoerd, zullen de cijfers op termijn verbeteren. Dat kan echter nog even duren. In afwachting daarvan bestaat de kans dat de aandelenmarkten naar adem happen en de volatiliteit opnieuw de kop opsteekt. Om de winst van het eerste kwartaal vast te houden en later de vruchten te plukken van het positieve effect van betere macro-economische cijfers op de markten, is flexibiliteit en geduld vereist.