Geld, Monnet!

Op 9 mei 1950 stelt Robert Schuman, toenmalige Franse Minister van Buitenlandse Zaken, voor om een ‘supranationale’ hoge autoriteit op te stellen, die belast is met het beheer van Duitse en Franse steenkool- en staalproducties. Het Europa van die tijd had moeite om zich te herstellen en de politieke en financiële belangen van alle lidstaten verschilden, wat het vredesideaal op het einde van de Tweede Wereldoorlog in gevaar bracht. Het was de hoogste tijd !

Minder dan een jaar later, op 18 april 1951, bekrachtigt het Verdrag van Parijs de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), die in éénzelfde belangengemeenschap Frankrijk, Duitsland, Italië en de drie landen van de Benelux bijeen brengt. Europa herademt en begint aan een periode van snelle groei.

Het begin van de Europese Gemeenschap illustreert de tactische intelligentie van de ‘stichtende vaders’ (1) (Jean Monnet en Robert Schuman) die Europa hebben gebouwd doorheen concrete acties, in hoofdzaak economisch, die het mogelijk maken om de politieke sfeer efficiënt te beïnvloeden : ‘Op het moment dat ideeën ontbreken, aanvaarden zij [de politieke mannen] uw ideeën met erkenning, op voorwaarde dat u hen er het vaderschap over laat. Aangezien zij de risico’s dragen, hebben zij nood aan de roem’ (1).

De Europese Unie waarin wij leven vloeit rechtstreeks voort uit die pragmatische principes : een soort van ‘omgekeerd federalisme’ dat bestaat uit het in de eerste plaats overbrengen van de economische competenties en vervolgens de politieke vermogens : ‘We verbinden geen staten, wij verbinden mensen’ (1).

Het is beslist dat ongeschreven maar openlijk bevestigde principe dat de Europese beslissingsbevoegde personen uit de jaren ’80 en ’90 (van Valéry Giscard d’Estaing tot Helmut Kohl, over Jacques Delors) er toe geleid heeft om de invoering van de euro te bepleiten en te aanvaarden, wat zich onvermijdelijk opgedrongen heeft bij de bestuurders maar ook bij hun ingezetenen. Een overdracht van soevereiniteit die aanvaard werd door een politieke wereld die niet bijzonder gek was op economische wetenschap of op financiële geschiedenis, en die voornamelijk blij was om zonder groot kiesrisico, in naam van het algemeen economisch welzijn, vaak maatregelen te kunnen opleggen die niet populair waren.

De euro, geboren op 1 januari 1999 met 11 deelnemende landen (vandaag 17, waaronder Griekenland dat in 2001 bij de Gemeenschap is gekomen), is het symbool – wat vandaag vaak betwijfeld wordt – van dat pragmatisch succes van een Europa dat er in geslaagd is om de financiële middelen te bundelen voor de constitutionele en democratische grondslagen geconsolideerd werden. Het was van weinig belang dat de politieke gemeenschap niet parallel opgebouwd werd : ‘Een munt is uiteraard een betaalmiddel. Maar een munt, dat is uiteraard ook zoveel meer, het heeft te maken met de culturele identiteit en het vormt een barometer voor de politieke stabiliteit’ … (2) Op het moment dat de euro toegetakeld wordt door de markten, lijkten die woorden uit 2009 vreemd. Het is niet langer de munt die de markten zorgen baart, maar het gebruikt dat er van gemaakt wordt door bepaalde staten. De vrees om het Griekse scenario herhaald te zien in het volledige zuiden van Europa is gegrond en de funderingen die gedurende de afgelopen twintig jaar geduldig opgebouwd werden, vertonen nu scheuren.

‘Het leven van instellingen is langer dan dat van de mens en de instellingen kunnen zo, als ze goed opgebouwd zijn, de wijsheid van opeenvolgende generaties bundelen en overdragen’ (1). Die visionaire zin van Jean Monnet moet op de voorgrond geplaatst worden en dan met name voor de voorwaarde die de bevestiging ondersteunt : ‘als ze goed opgebouwd zijn’ …

Oplevingen, getalm en kenteringen binnen de eurozone brengen beursreacties teweeg met een grote omvang. Het is moeilijk om voor waarzegger te spelen en om te orakelen. Op middellange termijn bestaat er geen twijfel : Europa zal enkel verder kunnen gaan in haar economische geloofwaardigheid als ze haar bestuursysteem hervormt. Er moet ook aanvaard worden dat het niet goed is om de teugels van een munt zoals de euro in handen te geven van evenveel verkozenen als er landen zijn.

Didier LE MENESTREL

(1)     Vereniging Jean Monnet www.ajmonnet.eu
(2)     Hans-Gert Pöttering, Voorzitter van het Europees Parlement in 2009